Een paradox voor het familiebedrijf
Aan families stellen adviseurs wel eens de vraag: “Is het bij u ‘familie-eerst’ of ‘bedrijf-eerst’? Hierbij polsen ze of bij beleidsbeslissingen binnen het bedrijf u zich voornamelijk laat leiden door het belang van de familie respectievelijk het bedrijf.
Bent u een ‘familie-eerst’ dan zou u bijvoorbeeld voor elk familielid een job binnen het familiebedrijf creëren of jaarlijks de bedrijfswinst maximaal uitkeren. Bij een ‘bedrijf-eerst’ kan iemand van de familie maar beginnen werken wanneer hij hiervoor objectief de beste kandidaat is, en worden bedrijfswinsten telkens opnieuw geïnvesteerd in het bedrijf.
Deze duale visie lijkt te impliceren dat de familie ergens een keuze tussen beiden moet maken. Meer zelfs, het lijkt er op dat een ‘bedrijf-eerst’-strategie meer aangewezen is, omdat die beleidsbeslissingen op basis van zakelijke argumenten genomen worden en niet beïnvloed zijn door persoonlijke overwegingen van familieleden.
Ik heb dit altijd maar een schijnbare tegenstelling gevonden. Wanneer een ondernemer of een familie meer diepgaand nadenkt over de rol van het familiebedrijf komt zij altijd uit een op zeer ‘functioneel’ doel van het familiebedrijf. Het familiebedrijf (of beter: het familievermogen) is dienend: het dient de belangen van de ondernemer of familie. Deze belangen kunnen zeer uiteenlopend zijn: van persoonlijke voldoening van de ondernemer, over financiële welstand voor de familie, tot écht welzijn van de familie en haar omgeving.
Op een meer existentieel niveau is het dus volgens mij altijd ‘familie-eerst’.
Dit betekent uiteraard niet dat families, die een dergelijke weloverwogen visie over hun vermogen hebben, in hun beslissingen zich enkel laten leiden door persoonlijke overwegingen. Integendeel. Vaak zijn de families die een dergelijk denkproces achter de rug hebben, er zich volledig van bewust dat zakelijk onderbouwde beleidsbeslissingen op lange termijn ook de persoonlijke belangen van de familie het best dienen.